Gegevens delen in het zorg- en veiligheidsdomein: organisaties moeten aan de bak!
door: Léon Sonnenschein en Hans Versteeg
‘Het mag niet van de AVG’, is een veelgehoorde verzuchting onder professionals die gegevens willen delen bij samenwerking in het zorg- en veiligheidsdomein. Ten onrechte, want in de meeste gevallen is het niet de AVG die hier in de weg staat. Maar wat maakt het dan toch zo ingewikkeld? In dit artikel gaan wij in op de complexe regelgeving omtrent gegevensuitwisseling in het zorg- en veiligheidsdomein. We bespreken struikelblokken en kijken vervolgens naar manieren waarop gegevensverwerking doordacht kan worden georganiseerd. Het is immers het gebrek aan aandacht voor de inrichting van de gegevensverwerking die de handelingsverlegenheid van professionals in stand houdt en het zicht op mogelijkheden belemmert. Tot slot staan we stil bij de wetsvoorstellen ‘aanpak meervoudige problematiek in het sociaal domein’ (Wams) en ‘gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden’ (WGS). Bieden zij een beter juridisch kader voor de gegevensverwerking die nodig is om mensen met meervoudige en complexe problematiek te ondersteunen? En in hoeverre zijn dit complementaire wetten?
Gemiddelde leesduur: 11 minuten
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) In mei 2018 werd de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Met deze verordening kregen organisaties meer verplichtingen bij het verwerken van persoonsgegevens en werden privacyrechten uitgebreid en versterkt. (1) De AVG wordt vaak gezien als belemmering voor de noodzakelijke gegevensverwerking bij samenwerking in het zorg- en veiligheidsdomein. Dat is onterecht. De AVG beoogt namelijk een zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens mogelijk te maken. Grond 4 bij de preambule van AVG stelt: “De verwerking van persoonsgegevens moet ten dienste van de mens staan. Het recht op bescherming van persoonsgegevens heeft geen absolute gelding, maar moet worden beschouwd in relatie tot de functie ervan in de samenleving en moet conform het evenredigheidsbeginsel tegen andere grondrechten worden afgewogen.” (2) Daarmee is het gegevensdelingsvraagstuk in de eerste plaats een organisatievraagstuk. Samenwerkende partijen kunnen daarbij het heft in handen nemen. Maar hoe organiseren we een samenwerking die zorgvuldig omgaat met de belangen van de betrokkenen? En hoe borgen we een goede afweging van de verschillende belangen en grondrechten? Welbeschouwd kent de AVG eigenlijk maar één expliciet verbod: het verbod op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, zoals informatie over iemands politieke voorkeur, religie of levensovertuiging, etniciteit, seksuele geaardheid of medische gegevens. Op dat verbod kunnen in nationaal recht uitzonderingen gemaakt worden. En in het zorg- en veiligheidsdomein zijn dergelijke uitzonderingen veelal van toepassing. Zo regelt het wettelijk kader van het sociaal domein dat het college van burgemeester en wethouders (college van B&W) gezondheidsgegevens mag verwerken. De Uitvoeringswet AVG regelt eenzelfde uitzondering voor hulpverleners en instellingen voor gezondheidszorg of maatschappelijke dienstverlening. Daarnaast bevat de AVG een beperking op de verwerking van strafrechtelijke gegevens. Die mogen slechts onder toezicht van de overheid worden verwerkt. Maar ook daarop kunnen in nationale wetgeving uitzonderingen gemaakt worden. Voor partijen die betrokken zijn bij complexe zorg- en veiligheidsproblematiek zijn dergelijke uitzonderingen in het algemeen voldoende voorhanden; dat zal in de meeste gevallen geen belemmering moeten vormen. De kern van de AVG is dat zij voorwaarden stelt aan de zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens. Daarnaast kent zij rechten toe aan degene wiens gegevens worden verwerkt, en benoemt de verantwoordelijkheden van de organisaties die de gegevens verwerken. Een van die verantwoordelijkheden is dat organisaties aantonen dat zij invulling geven aan die zorgvuldigheid. Die zorgvuldigheidsbeginselen zijn mooi samengevat in artikel 5 van de AVG (zie kader). Ze spreken eigenlijk voor zich en sluiten aan bij wat professionals intuïtief als ‘zorgvuldig handelen’ zien.
Artikel 5 van de AVG samengevat: 1. Persoonsgegevens mogen worden verwerkt op een wijze die borgt dat deze: a. rechtmatig, behoorlijk en transparent zijn; b. voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doelen zijn; c. toereikend, ter zake dienend, en beperkt zijn tot wat noodzakelijk is; d. juist en zo nodig geactualiseerd zijn; onjuiste gegevens worden vernietigd; e. niet langer bewaard worden dan noodzakelijk; f. veilig en beschermd zijn tegen onrechtmatig gebruik.
2. De verantwoordelijke kan de naleving van de beginselen aantonen.
Een van de voorwaarden die de AVG stelt aan overheden is dat zij pas gegevens over een burger mogen verwerken als daar in nationale wetgeving een basis voor is. Geen onredelijke eis in een democratische rechtsstaat. Als een overheidsinstantie zo’n wettelijke taak uitvoert, is er een grondslag voor de gegevensverwerking op grond van de AVG. In AVG-termen is dat de grondslag van artikel 6 lid 1 onder e: “de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen.” (3) De organisatie aan wie de taak wettelijk is toebedeeld of opgedragen mag gegevens die noodzakelijk zijn om die taak goed uit te voeren verwerken en uitwisselen. Bovenstaande betekent dat op grond van de AVG er voor partijen niet direct belemmeringen zijn om samen te werken in situaties waarin de burger op meerdere gebieden problemen ervaart en er een samenhang is tussen die problemen. Neem als voorbeeld iemand die drugsverslaafd is en daardoor in de schulden zit. Deze schulden vormen tegelijkertijd een trigger voor psychische problemen en het in stand houden van de verslaving. Om op beide leefgebieden verder te komen is samenwerking tussen schuldhulp en verslavingszorg noodzakelijk. Het is voor beide zelfs essentieel om hun taak goed uit te voeren. In deze situatie zou de AVG de benodigde gegevensverwerking niet blokkeren. Wat maakt het dan toch zo ingewikkeld?
‘De uitvoering worstelt vaak met het medisch beroepsgeheim’
Drie struikelblokken Om op die vraag antwoord te kunnen geven, behandelen we drie belangrijke struikelblokken. 1. Complexe en verkokerde nationale regelgeving Een belangrijke complicerende factor voor gegevensverwerking bij samenwerking zit in de materiewetten. Denk aan wetten als de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), de Jeugdwet, de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Participatiewet. Deze wetten zijn meestal gericht op de uitvoering van regelingen en het toekennen van specifieke voorzieningen of procedures, bijvoorbeeld het opleggen van verplichte zorg. Deze wetten nemen echter zelden de leefwereld van de burger, zijn of haar problemen, en de samenhang tussen die problemen als uitgangspunt. De gegevensverwerking binnen de koker is dan vaak goed geregeld, maar als het noodzakelijk is om samen te werken met andere domeinen vanwege de samenhang in problemen, bieden de wetten weinig houvast. Daardoor ontstaat er al snel discussie of het samen werken met anderen nog past binnen de wettelijke taak en of gegevens daarvoor mogen worden uitgewisseld. Daarnaast bevatten de materiewetten vaak uitgebreide paragrafen met specifieke bepalingen over geheimhouding, doelbinding en toestemming, die de verkokering versterken en de mogelijkheden die de AVG in principe biedt begrenzen. Zo ontstaat er een woud aan regeltjes dat voor de professional niet meer te doorgronden is.
Verkokerde regelgeving: de Wvggz Een voorbeeld van verkokerde regelgeving is de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Deze wet heeft als doel om te voorkomen dat mensen in verplichte zorg terechtkomen en regelt de procedure als dat onverhoopt toch nodig is. De bedoeling is dat er ook breder gekeken wordt dan alleen de medische conditie en medische zorg, en ook naar omgevingsfactoren en bijvoorbeeld problemen in het sociaal domein. Maar feitelijk is de wet vooral gericht op de procedure om tot verplichte zorg te komen. De randvoorwaarden voor samenwerking tussen partijen met het oog op een stabiele omgeving ontbreken. In plaats daarvan creëert de Wvggz een gesloten koker die samenwerking met partijen op andere domeinen in de weg staat. Terwijl de mensen die het betreft steeds vaker ambulant worden opgevangen, en bekend is dat juist die samenwerking in het belang kan zijn van de betrokkene en de samenleving.
2. De worsteling van de praktijk met het beroepsgeheim In het sociaal, zorg- en veiligheidsdomein speelt de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) een belangrijke rol. Onderdeel daarvan is het medisch beroepsgeheim. Dat betekent dat ook als de zorgverlener op grond van de AVG gegevens mag delen, het niet vanzelfsprekend is dat de doorbreking van het medisch beroepsgeheim ook is toegestaan. In verreweg de meeste gevallen betekent dit dat een zorgverlener alleen informatie mag delen met toestemming van de cliënt of bij een ‘conflict van plichten’. In laatstgenoemde situatie kan een zorgverlener het beroepsgeheim doorbreken. Het gaat dan om situaties waarin door het doorbreken van het beroepsgeheim ernstig nadeel voor de betrokkene of een ander kan worden voorkomen. (4) De zorgverlener is daarbij onderworpen aan het tuchtrecht. Voor specifieke situaties heeft de beroepsgroep richtlijnen opgesteld, zoals de handreiking voor bemoeizorg, die handvatten geeft voor een zorgvuldige afweging als toestemming niet mogelijk is en voor de doorbreking van het beroepsgeheim bij huiselijk geweld en kindermishandeling. De uitvoering worstelt echter vaak met het medisch beroepsgeheim. Samenwerkingspartners willen weten wat er aan de hand is met iemand, maar de medicus is terughoudend vanwege zijn of haar beroepsgeheim. De samenwerkingspartners interpreteren dit vervolgens als een gebrek aan urgentiebesef. Er ontstaat een patstelling uit onbegrip voor elkaars kaders. In de praktijk zien we dat dit ook vaak voortkomt uit onvermogen om elkaar de juiste vragen te stellen. De vraag ‘wat is er met iemand aan de hand?’ zal een zorgverlener niet snel beantwoorden. De vraag ‘als we deze interventie plannen, waar moeten we dan rekening mee houden?’ opent mogelijkheden om te antwoorden binnen de kaders van het beroepsgeheim. Bij samenwerking is het de kunst om elkaar de ruimte te geven om vanuit de eigen verantwoordelijkheden bij te dragen aan het verbeteren van de situatie van de betrokkene en zijn of haar omgeving. Waarbij het antwoord ook kan zijn: ‘ik kan helaas niets verstrekken’ of ‘ik wil dat eerst met mijn cliënt bespreken’. Dat is geen teken van onwil, maar van professionaliteit. Op het gebied van samenwerken is er veel winst te boeken wanneer uitvoerders leren dit type gesprek beter met elkaar te voeren.
‘Verkokerde wetgeving is één van de belangrijkste obstakels bij het vormgeven van domeinoverstijgende samenwerking’
3. Onvoldoende aandacht voor de juridische en organisatorische bedding In de praktijk zien we dat organisaties vaak onvoldoende nagedacht hebben over het ‘waarom’ van samenwerking, op grond van welke taak en met welk doel de organisatie deelneemt aan de samenwerking, en hoe die samenwerking op een zorgvuldige manier ingericht kan worden zodat de burger geen onnodige risico’s loopt. Professionals worden zo het moeras ingestuurd, zonder enig houvast om veilig aan de overkant te komen. Met name professionals die gebonden zijn aan wettelijke beroepsgeheimen en het tuchtrecht zijn dan kwetsbaar. Als organisaties meer verantwoordelijkheid nemen om de samenwerking en de daarvoor noodzakelijke gegevensuitwisseling goed in te richten, kunnen ze professionals betere handvatten aanreiken. Dat inrichten kent een aantal elementen: 1. Een inhoudelijke onderbouwing van de noodzaak voor samenwerking bij bepaalde problematiek, en waarom het maatschappelijk belang zo zwaar weegt dat organisaties daarvoor gegevens uitwisselen, ook als daar geen expliciet wettelijk kader voor is. Met andere woorden: om welke problematiek gaat het en waarom is niets doen geen optie? 2. Een gedegen analyse van de belangen en risico’s voor de burger. Wat betekent het als iemand ten onrechte te boek komt te staan als probleemjongere, pleger van huiselijk geweld, of als mensenhandelaar? En welke maatregelen en afspraken zijn nodig om dat te voorkomen? Hoe vermijden we stigmatisering en onterechte overheidsinterventies, die kunnen leiden tot uitsluiting van voorzieningen? 3. Welke taken van organisaties kunnen aan de orde zijn in de samenwerking en wat betekent dat voor de mogelijkheden en beperkingen om gegevens uit te wisselen? 4. Elke organisatie apart: hoe verhoudt onze eigen taak en relatie met de burger zich tot de doelen van de samenwerking? Waarom nemen wij deel, hoe past dat bij onze taak en wanneer kunnen wij welke bijdrage leveren? En hoe willen wij dat onze medewerkers daar mee omgaan? 5. Hoe organiseren we het werkproces voor samenwerking dat gericht is op maatwerk, zowel qua deelname van organisaties in een concrete casus als qua verspreiding van gegevens? En welke afspraken horen daarbij? 6. Welke afspraken moeten we daarvoor op bestuurlijk niveau borgen en wat organiseren we in onze eigen organisaties om medewerkers te faciliteren in de samenwerking? Zodat ze zich niet hoeven te richten op de juridische vraag ‘mag het?’, maar op de inhoudelijke vraag: ‘wat is hier nodig en wat kan ik daaraan bijdragen?’ Door langs deze lijnen de samenwerking in te richten kunnen de samenwerkende organisaties de in de inleiding genoemde noodzakelijke zorgvuldigheid zelf organiseren. Op deze manier kan een nauwgezette deling van persoonsgegevens mogelijk gemaakt worden. De AVG schrijft voor dát verwerkingsverantwoordelijken een zorgvuldige afweging moeten maken, maar de AVG schrijft niet voor wát de uitkomst van die afweging moet zijn. Het gaat op inrichtingsniveau om een bestuurlijke bepaling. Die is weliswaar altijd voor discussie vatbaar, maar het is aan bestuurders om de knoop door te hakken. Dat past bij de rol die de AVG hen als verantwoordelijke voor de gegevensverwerking heeft toegekend.
Een balans tussen het doel en de mogelijke risico’s Een van de thema’s in het zorg- en veiligheidsdomein is mensenhandel. Vaak zijn er in eerste instantie signalen van bijvoorbeeld seksuele uitbuiting, zonder dat duidelijk is óf er iets aan de hand is. Voor het onderzoek naar de signalen is het vaak noodzakelijk om bij andere partijen na te gaan of zij die signalen herkennen. Maar het stellen van zo’n vraag aan andere partijen brengt per definitie het risico op stigmatisering met zich mee. Immers: waar rook is, is vuur. Tegelijkertijd is vanwege de mogelijke gevolgen voor de slachtoffers niets doen geen optie. De AVG zegt in dergelijke situaties niet dat organisaties ‘omwille van de privacy’ niets mogen delen. Zij moeten echter wel rekenschap geven van de mogelijk onterechte en disproportionele gevolgen voor de betrokkene(n). Hun werkwijze moet zo worden georganiseerd dat die risico’s zoveel mogelijk worden beperkt. Het enerzijds tegengaan van mensenhandel en bescherming van slachtoffers, en het anderzijds waarborgen van een zorgvuldige werkwijze zijn twee kanten van dezelfde medaille. Bestuurders moeten beide in hun afweging meenemen.
Een samenwerkingsverband waarvoor deze stappen het meest zijn uitgewerkt en vastgelegd zijn de Zorg- en Veiligheidshuizen (ZVH’en). De landelijke ketenpartners hebben in het ‘Handvat Gegevensuitwisseling zorg en veiligheid’ op landelijk niveau het juridisch en organisatorisch kader geschetst. Dit is vervolgens op regionaal niveau geïmplementeerd. Wetgeving voor betere samenwerking De verkokerde wetgeving is één van de belangrijkste obstakels bij het vormgeven van domeinoverstijgende samenwerking in het sociaal, zorg- en veiligheidsdomein. Inmiddels erkent de wetgever dat ook. Al geruime tijd worden er daarom twee wetsvoorstellen voorbereid: het Wetsvoorstel aanpak meervoudige problematiek in het sociaal domein (Wams) en het Wetsvoorstel gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS). Laatstgenoemde heeft vooral betrekking op de ZVH’en. De ministerraad heeft 27 januari 2023 besloten het wetsvoorstel in te dienen bij de Tweede Kamer. (5) De WGS is reeds goedgekeurd door de Tweede Kamer en ligt al enige tijd bij de Eerste Kamer. (6) Hieronder volgen eerst twee korte beschrijvingen van beide wetsvoorstellen. Vervolgens gaan we dieper in op de complementariteit van beide wetten. De Wams De Wams moet een einde maken aan de onduidelijkheid over het juridisch kader voor de werkwijze vanuit het principe ‘één gezin, één plan, één regisseur’. De Wams stelt het college van B&W in staat om verbindingen te maken tussen de verschillende wetten in het sociaal domein – Wmo 2015, Participatiewet, Jeugdwet en Wet gemeentelijke schuldhulpverlening – én tussen deze wetten en ‘aanpalende domeinen’ als onderwijs, wonen en werk en inkomen. Als een inwoner kampt met samenhangende problematiek op meerdere leefgebieden, kan het college van B&W het initiatief nemen om de problemen te analyseren en partijen bij elkaar te brengen om tot een gecoördineerde aanpak te komen. Daarnaast regelt de Wams een wettelijk kader voor de coördinatie van de gecoördineerde aanpak. Tot slot regelt de Wams dat partijen de noodzakelijke gegevens mogen verwerken en uitwisselen. Dit onder andere via bepalingen die belemmerende geheimhoudingen en doelbindingen uit verschillende materiewetten doorbreken. ‘Er komt een man of vrouw met een hulpvraag in beeld, en dan?’ Dat was het uitgangspunt dat bij het ontwerp van de Wams centraal stond. Hoe verbinden we de verschillende partijen en regelingen die nodig zijn om de inwoner te helpen? De aanvliegroute is daarbij met name de problematiek in de zorg en het sociaal domein, maar ook bij bijvoorbeeld een lopend re-integratietraject na detentie maakt de Wams afstemming met partners uit het strafrecht mogelijk. De Wams regelt geen vrijbrief voor gemeenten om a priori en buiten de inwoner om gegevens te verzamelen en integrale burgerdossiers aan te leggen. De gemeente zal samen met de inwoner en gezinsleden moeten bepalen welke problemen er spelen en wat relevant is om mee te nemen in de gecoördineerde aanpak. Pas dan komen de volgende stappen aan bod. Hierdoor is er steeds sprake van maatwerk. Het gaat te ver om in het bestek van dit artikel alle ins en outs’ van de Wams te bespreken. Wat van belang is, is dat gemeenten de Wams niet gaan implementeren als iets geheel nieuws. In plaats daarvan moeten ze de wet gebruiken om bestaande werkwijzen vanuit het principe ‘één gezin, één plan, één regisseur’ van een betere juridische basis te voorzien. Gemeenten die (nog) geen aanpak hebben volgens dit principe, kunnen de Wams benutten om dit uitgangspunt van de decentralisaties in praktijk te gaan brengen en de noodzakelijke verbindingen tot stand te brengen.
‘De Wams regelt geen vrijbrief voor gemeenten om a priori en buiten de inwoner om gegevens te verzamelen’
De WGS voor Zorg- en Veiligheidshuizen WGS regelt de gegevensverwerking voor vier samenwerkingsverbanden. Drie zitten in de hoek van het bestrijden van ondermijnende criminaliteit met strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen: het Financieel Expertise Centrum (FEC), de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC's), en het infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV). We focussen ons in dit artikel alleen op het vierde samenwerkingsverband: de Zorg- en Veiligheidshuizen (ZVH’en). De ZVH’en richten zich op het voorkomen van recidive bij criminaliteit, ernstige overlast en veiligheidsproblematiek. De onderliggende oorzaak van dit gedrag ligt veelal bij problemen in het zorg- en sociaal domein. Dat maakt dat bij de aanpak van deze problemen ook partners uit laatstgenoemde sectoren betrokken moeten worden. Samen met partners uit het straf- en bestuursrecht moeten zij ervoor zorgen dat de inwoner zijn of haar leven weer op de rails krijgt. Het doel is niet opsporing en vervolging van daders en criminele netwerken, maar ondersteuning op weg naar zelfredzaamheid en participatie, zij het met een combinatie van dwang en drang. De WGS regelt geen nieuwe taken voor deze partijen, alleen dat de in de wet genoemde deelnemers van het samenwerkingsverband gegevens mogen uitwisselen voor de in de wet genoemde doelen van het samenwerkingsverband. In het geval van de ZVH’en: het voorkomen of verminderen van recidive van het probleemgedrag door een gezamenlijke aanpak van partijen uit de verschillende domeinen. Voor de ZVH’en betekent de WGS vooral een codificatie van de werkwijze zoals die de afgelopen jaren is ontwikkeld. In lijn met de AVG hebben zij immers al veel energie gestoken in het verbeteren van hun werkwijzen. De WGS neemt het laatste stukje discussie dat over de juridische basis van de ZVH’en zou kunnen bestaan weg. Wams en WGS: complementaire wetten? De verwachting is dat de Wams en het onderdeel ZVH van de WGS samen een goed juridisch kader bieden voor de aanpak van de verschillende gradaties van multiproblematiek. De wetgever heeft er ook rekening mee gehouden dat er situaties zullen zijn waarin casuïstiek vanuit de zorg en het sociaal domein naar het ZVH moet worden opgeschaald. Of juist het tegenovergestelde (afgeschaald naar het sociaal domein), omdat de bemoeienis van straf- en bestuursrecht niet meer nodig is. Daartoe bevat de Wams een aantal bepalingen die het mogelijk maken om het samenspel tussen beide regelingen te organiseren en daarbij maatwerk toe te passen. Zo kan de coördinator van de Wams deelnemen in het ZVH. Dat voorkomt dat in het ZVH opnieuw een uitgebreide analyse van de zorgproblematiek plaatsvindt die in het kader van de Wams al heeft plaatsgevonden. De gegevensverwerking kan beperkt blijven tot een aanvullende analyse. Als de bemoeienis van het ZVH kan worden afgeschaald kan de ‘Wams-coördinator’ ook zorg dragen voor continuïteit in de gecoördineerde aanpak. Op die manier doen beide wetten recht aan het gegeven dat de leefwereld van de burger zich niet houdt aan de hokjes die Den Haag bedenkt, maar zich afspeelt in een continuüm. Dat geldt eens te meer naarmate de problematiek complexer wordt.
Léon Sonnenschein (links) is organisatiekundige en programmanager Privacy en gegevensdeling voor landelijke stuurgroep Zorg en Veiligheid. Al twintig jaar houdt hij zich bezig met samenwerkingsvraagstukken in het sociaal, zorg- en veiligheidsdomein. Eerder was Sonnenschein projectleider Gegevensdeling en privacy Zorg- en Veiligheidshuizen, en programmamanager van het interbestuurlijk programma Uitwisseling persoonsgegevens en privacy (UPP), dat aan de basis stond van het Wetsvoorstel aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (Wams). In 2014 was hij voorzitter van de interdepartementale werkgroep die de kabinetsvisie ‘Zorgvuldig en bewust’ – over privacy in een gedecentraliseerd sociaal domein – opstelde. Hans Versteeg (rechts) is sinds 2014 coördinerend beleidsmedewerker Informatiebeleid en Decentralisaties bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Hij is een expert op het gebied van privacy en gegevensdeling in het zorg- en veiligheidsdomein. Als voorzitter van de Werkgroep gegevensuitwisseling in het zorg- en veiligheidsdomein heeft Versteeg bijgedragen aan de totstandkoming van het Handvat Gegevensuitwisseling zorg en veiligheid. Bij de invoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015 was hij projectleider ‘Informatievoorziening en gegevensdeling’. Versteeg nam het initiatief voor de Verkenning Informatievoorziening Sociaal domein (VISD), een belangrijke impuls voor de realisatie van het UPP-programma en de Wams. Beiden zijn betrokken bij de oprichting van een kennis- en expertisenetwerk voor vraagstukken op het gebied van privacy en gegevensdeling in het zorg- en veiligheidsdomein. (7)