Welzijn aan zet: wie pakt de handschoen op?
door: Ard Sprinkhuizen en Carla Kolner
Preventie lijkt het nieuwe toverwoord om allerhande sociale kwesties te beteugelen. Maar waar gaan de verschillende vormen van preventie precies over? Het preventieverhaal kan immers vanuit verschillende perspectieven worden verteld. In dit openingsartikel gaan wij hier onder meer nader op in. We kijken daarbij niet alleen naar de geschiedenis van welzijn, maar gaan ook na of we met behulp van de preventieve werking van welzijn de actuele maatschappelijke vraagstukken kunnen oplossen. Met tot slot: een richtinggevend perspectief.
Gemiddelde leesduur: 15 minuten
“Ons doel is dat de zorg wél toegankelijk en betaalbaar blijft. Dat lukt alleen als we de zorg anders organiseren en tegelijkertijd proberen de vraag naar zorg af te remmen. Dat laatste kunnen we bereiken met een stevig preventiebeleid. Daarbij moeten we breder kijken naar gezondheid. Want onze gezondheid wordt door veel factoren beïnvloed. Inkomen, onderwijs, sport, huisvesting, een fijne buurt, opvoeding, relaties, alles kan invloed hebben op onze gezondheid. Een brede blik op gezondheid tekent ook het beleid van VWS. We laten ons leiden door drie uitgangspunten:
1. In een gezonde samenleving kunnen mensen hun leven leiden, bijdragen en meedoen, mét of zonder aandoening of beperking; 2. In een gezonde samenleving streven we naar zo min mogelijk gezondheidsverschillen; 3. In een gezonde samenleving kijken we om naar elkaar en helpen we elkaar waar dat nodig is.”(1)
Preventie lijkt het nieuwe toverwoord om allerhande sociale kwesties te beteugelen. In de beleidsbegroting van het ministerie van VWS, waaruit bovenstaand citaat afkomstig is, komt het woord ‘preventie’ maar liefst 264 keer voor (op een totaal van 364 pagina’s). Het woord ‘welzijn’ komt 72 keer voorbij, maar dan met name omdat ‘welzijn’ onderdeel is van de naam van het ministerie. Hoewel bovenstaand citaat iets anders doet vermoeden, wordt preventie vooral verbonden met vraagstukken rond zorg en gezondheid. In deze bijdrage vertellen we het preventieverhaal vanuit het perspectief van welzijn. We refereren vanzelfsprekend ook aan het gedachtengoed van de klassieke hoeder van preventie: de publieke gezondheidszorg. Het preventieperspectief vanuit ‘welzijn’ gaat met name over het bevorderen van de sociale en mentale ‘gezondheid’, over sociale kwaliteit, en over betekenis van ‘de sociale basis’. We besluiten met een richtinggevend perspectief voor het investeren in preventie, in sociale kwaliteit, en in de sociale basis. Over preventie In essentie gaat preventie over het voorkomen van problemen. Heel basaal kan dat op drie verschillende niveaus: 1. als er nog niets aan de hand is, door te investeren in de kwaliteit van leven en leefomgeving (primaire preventie); 2. als er wel iets aan de hand is en erger moet worden voorkomen (secundaire preventie); 3. als er iets serieus aan de hand is, er behandeling heeft plaatsgevonden, en terugval moet worden voorkomen (tertiaire preventie). Een voorbeeld: door te investeren in een leefomgeving waar voor kinderen veel mogelijkheden zijn om te bewegen in de openbare ruimte – speelveldjes, veilige loop- en fietsroutes naar school – en door sportlessen gratis aan te bieden, draag je bij aan het plezier van kinderen en werk je aan het voorkomen van overgewicht (primaire preventie). Combineer je dat met lessen voor gezond koken bij risicogroepen – de ouders van kinderen met al lichte vormen van overgewicht –, dan werk je aan secundaire preventie. Bij tertiaire preventie gaat het dan om kinderen die succesvol zijn afgevallen, maar nog het risico lopen weer terug te vallen in een oude gewoonte. Bijvoorbeeld door verleidingen in de omgeving, groepsdruk, cultuur, enzovoorts. Dan wordt er een ‘vinger aan de pols’ gehouden, wat kan door regelmatig langs te gaan of kinderen te activeren om deel te nemen aan activiteiten voor primaire preventie. In de publieke gezondheidszorg komen ook termen als generieke, selectieve en geïndiceerde preventie voor, die grotendeels overlappen, maar meer verwijzen naar doelgroepen dan naar fasen of stadia van problemen. (2) Het gekozen perspectief is cruciaal bij preventie. Wordt er uitgegaan van het voorkomen van problemen of ziekten, met focus op de individuele problemen en hoog-risicogroepen? Of wordt er juist ingezet op het collectief beschermen van mensen en het bevorderen van kansen voor het leiden van een goed leven en gezondheid voor iedereen? (3) Eén van de belangrijkste verworvenheden en lessen uit de publieke gezondheidszorg komt van de epidemioloog Geoffrey Rose. Na lang onderzoek naar de preventie van hart- en vaatziekten kwam hij tot de conclusie dat het veel effectiever is om de aandacht te richten op de brede onderlaag dan op de mensen met het hoogste risico. (4)
‘De collectieve verantwoordelijkheid voor een goed en gezond leven voor alle inwoners is de laatste jaren veronachtzaamd’
Hier ligt tevens een pijler voor de collectieve grondslag van preventie vanuit een welzijnsperspectief: zet in op de basiskwaliteit van het samenleven, het ‘sociaal weefsel’, en de sociale basisinfrastructuur. Daarmee wordt voorkomen dat veel problemen rond sociaal en mentaal welbevinden ontstaan of escaleren. Bijna alle kwesties in het sociaal domein zijn immers ‘multicausaal’. Er is niet één duidelijke oorzaak én dus ook niet één passende interventie als oplossing. Een beleidsdenkfout die hardnekkig rond blijft gaan, zoals blijkt uit de recente discussie over de impact van buurtsportcoaches in dagblad Trouw. (5) Het gaat juist om het brede samenstel van interventies en ondersteuning op tal van levensgebieden – collectief en individueel – dat leidt tot betekenisvolle verbetering van de kwaliteit van leven.(6) Welzijn, welzijnsbeleid en welzijnswerk zijn daarbij van fundamentele betekenis. De kwestie(s) Op het moment zijn er veel mensen en sectoren die met problemen kampen. We hoeven de krant maar open te slaan en lezen berichten over de Jeugdzorg, het onderwijs, en de schulden van mensen naar aanleiding van de toeslagenaffaire. Daarbij worden we geteisterd door tal van crises. Denk aan de energiecrisis, de klimaatcrisis, de stikstofcrisis, de inflatie, het toenemend aantal mensen in armoede, de wooncrisis. En zo kan elke sector én elke Nederlander waarschijnlijk wel enkele crises uit eigen ervaring toevoegen. Er wordt zelfs gesproken van een ‘multicrisis’. (7) De cruciale vraag die zich dan aandient: kan preventie vanuit het perspectief van welzijn hier iets fundamenteels betekenen én had het in de afgelopen tijd iets kúnnen uithalen? Om te beginnen is het goed om te kijken wat er de afgelopen decennia mis is gegaan met de invulling van het preventiebeleid. We gaan hieronder in op drie opvallende oorzaken: 1. preventie is lange tijd het exclusieve terrein geweest van de publieke gezondheidszorg, met een focus op ziektebestrijding en het terugdringen van risico’s voor de gezondheid volgens het medisch model. Hierbij horen medisch technische oplossingen (vroegdiagnoses) en ‘evidence-based’ interventies gericht op leefstijl-verandering. Deze sluiten alleen vaak niet aan bij de ‘overstijgende werkelijkheid van alledag’; 2. het rationele gedrag van ‘de individuele burger’ is overschat. Er was daarbij weinig oog voor de impact van belangrijke sociaaleconomische determinanten van dat gedrag, zoals armoede of uitsluiting. We noemen dit ook wel ‘the cause of the cause’, ofwel de onderliggende of diepliggende oorzaken van (ongezond) gedrag; 3. er is de afgelopen decennia gedesinvesteerd in het publieke en sociale domein. Dat heeft impact gehad, met name daar waar voorheen een sociale basis bewoners in zekere mate wat bescherming bood tegen een grote aanslag op de kwaliteit van leven. Om met de eerste kwestie te beginnen: als we aan preventie denken, gaat het in het beleid vooral over de publieke gezondheidszorg en over de focus op problemen. Er is minder oog geweest voor het kansgerichte perspectief van preventie, oftewel: het scheppen van randvoorwaarden waarin mensen kunnen floreren. Denk aan het wonen in een prettig huis, het hebben van een fijne baan of een aangename leefomgeving. Uit onderzoek blijkt dat veel mensen dagelijks stress ervaren door armoede en problemen van sociale aard die daarmee samenhangen. Investeren in preventie gebeurde wel, maar met minimale middelen en vooral in de lijn van de ‘preventieklassiekers’: het met ‘evidence-based interventies’ terugdringen van middelengebruik, het terugdringen van overgewicht, het voorkomen dat kwetsbare ouderen letterlijk en figuurlijk struikelen (valpreventie). Het Nationaal Preventieakkoord uit 2022, maar ook de versie uit 2018, gaat (weliswaar ambitieus) over het terugdringen van overgewicht, alcoholgebruik en roken. Opvallend is dat aandacht voor de intrinsieke rol van ‘welzijn’ of de preventieve rol van de sociale professional daarbij ontbreekt. De tweede kwestie raakt aan het onderliggende mensbeeld bij preventie: de burger zou vooral zelf verantwoordelijk zijn voor de vormgeving van zijn of haar eigen leven. (8) Een gedachtengoed dat in de jaren negentig van de vorige eeuw wortel schoot in diverse beleidsmantra’s en tot bloei kwam in wet- en regelgeving, die met name in 2015 zijn decentrale beslag kreeg (onder andere de Wmo 2007 en 2015, de Participatiewet, de Jeugdwet). De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) had het in een advies uit 2006 over een noodzakelijke verschuiving van ‘verzorgen en verzekeren naar verbinden en verheffen’. (9) Helaas kon niet worden voorzien dat de verantwoordelijkheid voor de eigen gezondheid en het welzijn zo radicaal op het bordje van de individuele burger zou belanden. In haar rapport Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid liet de WRR zien dat het beroep op de eigen kracht van bewoners deerlijk overschat wordt, en dat met name het samenspel tussen overheid, professionals en burgerverbanden met inzet op collectief niveau cruciaal is. (10)
‘Welzijn spoorde niet met het resultaatgericht denken, dat vanuit het New Public Management steeds meer voet aan de grond kreeg’
Het is deze collectieve verantwoordelijkheid voor een goed en gezond leven voor alle inwoners die de laatste jaren veronachtzaamd is. Mede onder invloed van overheidsbeleid heeft het idee van solidariteit en gemeenschappelijkheid aan kracht ingeboet. Het gedachtegoed van individuele en eigen verantwoordelijkheid was op papier prachtig, maar het was bezuinigingsslag na bezuinigingsslag, die met name een flinke deuk sloeg in de sociale infrastructuur die hiervoor noodzakelijk was. Burgers moesten hun problemen vooral zelf op eigen kracht oplossen. De derde kwestie raakt aan deze generieke onderlaag of voedingsbodem voor gezondheid en welzijn. Het gaat om het belang van ‘sociale kwaliteit’ in een gemeenschap, oftewel: “de mate waarin mensen de mogelijkheden hebben om te participeren in het sociale en economische leven in hun gemeenschap onder randvoorwaarden die hun welzijn individueel potentieel verbetert.” (11) Het kunnen participeren onder die noodzakelijke randvoorwaarden, en daarbij kunnen beschikken over de noodzakelijke en laagdrempelige hulpbronnen, gaat over de zogeheten ‘sociale basis’. We kunnen simpelweg stellen dat als mensen over die randvoorwaarden en mogelijkheden beschikken, de kans groter is dat hun gezondheid en welzijn beter is; zowel collectief als individueel. Hier is voldoende bewijs voor. (12) Het is ook de vraag of het nodig is om dit keer op keer te moeten onderbouwen in termen van ‘outcome en impact’. Van veel voorzieningen in de sociale basisinfrastructuur kan immers worden gesteld dat het ‘er gewoon moet zijn’. Denk aan een gezondheidscentrum, een speelveldje, een ontmoetingsplek, een basisschool. Er is in de afgelopen decennia veel misgegaan met die sociale basis die deze randvoorwaarden in principe inlost. De cijfers De verschraling van de sociale basis laat zich goed illustreren aan de hand van kale macro-cijfers. Grofweg gaat er jaarlijks 100 miljard euro naar tweedelijnszorg, tegenover 3 miljard euro naar welzijnsvoorzieningen of de sociale basis. Dat zie je terug in alle terreinen in het sociaal domein: er gaat pakweg 4,5 miljard euro naar de Jeugdzorg en 4,5 miljoen euro naar jeugd- en jongerenwerk. En de 6 miljard euro naar de GGZ gaat bijna volledig naar geïndiceerde behandeling. (13) Bij de decentralisatieoperatie in 2015 is 15 procent bezuinigd op de middelen voor de Jeugdzorg en 25 procent op de middelen voor ondersteuning van kwetsbare (met name oudere) bewoners die naar de gemeenten werden overgeheveld. Deze bezuinigingen worden af en toe onder druk van de Tweede Kamer marginaal gecompenseerd, maar staan niet in verhouding tot de bezuinigingen waar gemeenten oorspronkelijk mee zijn geconfronteerd. Het gaat uiteraard niet alleen om de kale cijfers. Schrijnende verhalen over de teloorgang van voorzieningen in regio’s spreken boekdelen. (14) Boekdelen die zich helaas ook vertalen in verkiezingsuitslagen en in het wantrouwen naar ‘de’ overheid en maatschappelijke organisaties. Kortom: uit bovenstaande analyse lijkt het erop dat we de afgelopen decennia wel heel veel interventies hebben opgetuigd en uitgevoerd om afzonderlijke problemen van mensen aan te pakken (we noemen dit hier individuele, op gedrag gerichte, preventie), terwijl de collectieve voedingsbodem (de randvoorwaarden van gezondheid en welzijn voor het alledaagse leven op lokaal en nationaal niveau) is verwaarloosd. Welzijn als fundament ‘Welzijn’ lijkt soms een besmette term te zijn, ofschoon het nog pront in de naamgeving van het ministerie van VWS prijkt. Toch stond en staat ‘welzijn’ aan de basis voor de inrichting van de samenleving. Of het nu gaat onder de noemer van de ‘verzorgingsstaat’ of de ‘participatiesamenleving’. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw was ‘Welzijn’ het belangrijkste afwegingskader, waar al het Rijks- en lokaalbeleid de maat werd genomen. Er was een landelijke infrastructuur en het kabinet kende een ministerberaad waarin álle departementen waren vertegenwoordigd. Daar kwam begin jaren tachtig een schijnbaar radicaal einde aan. ‘Welzijn’ kwam in een ongemakkelijk daglicht te staan. Onder andere door de publicatie De markt van welzijn en geluk van filosoof Hans Achterhuis, die het welzijnswerk afhankelijk makend vond. (15) Maar ook de neiging van de welzijnssector tot een (te) zelfkritisch vermogen speelde een rol. Nog belangrijker was de door de oliecrisis aangewakkerde economische crisis in die jaren. ‘Welzijn’ kreeg een ‘geitenwollen sokken-imago’. Ook spoorde welzijn niet met het resultaatgericht denken, dat vanuit het New Public Management steeds meer voet aan de grond kreeg. Niet alleen binnen de overheid, maar ook bij maatschappelijke organisaties.
‘‘Welzijn’ kreeg in de jaren tachtig een ‘geitenwollen sokken-imago’’
Welzijn werd als beleidsterm verdrongen, maar ‘welzijn’ als basis om de samenleving in te richten bleef als fundament overeind. Welzijn werd tot begin van de jaren nul een soort ‘balletje-balletje-programma’. Welzijn kwam letterlijk op de tweede plaats in de naamgeving van het ministerie (van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur naar Volksgezondheid, Welzijn en Sport). Welzijn in termen van investeren in de sociale kwaliteit van de samenleving werd in de jaren negentig feitelijk door telkens andere departementen en in de lokale samenleving overgenomen. Denk aan de reeks sociale en grootstedelijke vernieuwing, de opkomst van brede scholen en ‘vitaal platteland’, waar een groot aantal departementen, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) in participeerden. Ook lokaal bleef welzijnsbeleid onder andere noemers een belangrijk fundament in het beleid. Zo speelden woningcorporaties een tijd lang een grote rol in het investeren in de leefbaarheid van wijken, buurten en dorpen. Ook de politie met gemeenschappelijke veiligheidszorg, de ‘brede scholen’, en de sportbuurtcoaches deden een forse duit in het zakje van preventief sociaal beleid. Medio jaren nul was er een voorzichtige opleving van welzijnsbeleid in het kader van ‘Welzijn Nieuwe Stijl’. In deze programma’s werd het welzijnswerk meer en meer een synoniem voor burgerkracht. (16) Het pleidooi ging vaak gepaard met stevige bezuinigingen op lokaal niveau: als burgers het zelf kunnen, waar is sociaal werk dan nog voor nodig? Uiteindelijk bleek dat de wal dan maar het schip moest keren in deze beleidsretoriek. Onder andere het Sociaal en Cultureel Planbureau liet niet veel heel van dit wensdenken. (17)
Welzijn, sociale kwaliteit en de sociale basis Welzijn lijkt niet meer van deze tijd, een archaïsch begrip. Maar dat is schijn. Kijken we alleen al naar het begrip ‘brede welvaart’ dat alom wordt omarmd – vanuit banken tot aan adviesorganen als het SCP –, dan zien we dat welzijn terug van nooit weggeweest is. Welzijnsbeleid en welzijnswerk of ‘sociaal werk’ zijn cruciaal om de ‘preventieve sociale infrastructuur’ of de sociale basis op te bouwen en te onderhouden. Welzijn is fundamenteel preventief. Preventie in de zin van het scheppen van de sociaaleconomische basis voor een goed leven en sociale kwaliteit in wijken en buurten, via de vier kernbegrippen: sociaaleconomische zekerheid, sociale cohesie, inclusie en empowerment (zie schema 1 hiernaast, bron). Welzijn dient, naast ziektepreventie en leefstijlverbetering, een cruciale pijler in het preventiebeleid van de centrale en lokale overheid te zijn. De focus daarbij is positief en gericht op kansen voor sociaal en mentaal welzijn en gezondheid via de sociale basis. Dit lichten we hieronder aan de hand van een aantal punten beknopt toe.
Nabijheid De sociale basis richt zich op de wereld dichtbij huis en op het leven van alledag. Het begrip sociale basis is nauw verbonden met het wijk- of buurtniveau of een lokale gemeenschap, en is om die reden extra belangrijk voor bewoners die daarop in belangrijke mate zijn aangewezen, zoals kinderen, ouderen, mensen met beperkingen, en kwetsbare bewoners die door geldgebrek een beperkte actieradius hebben. Het gaat om het geheel aan vrij toegankelijke activiteiten en voorzieningen, zowel informeel als formeel. Het gaat ook om goed ondersteunde en geïnformeerde, formele en informele sleutelfiguren die de mensen nabij zijn en weten wat er nodig is voor mensen om te kunnen ‘floreren’. (18) Het belang van deze sleutelfiguren, onder andere voor het vertrouwen in overheidsbeleid, werd bijvoorbeeld heel duidelijk tijdens de coronapandemie. (19) Aan een sociale basis kan in principe iedereen die dat wil een bijdrage leveren. En iedereen die het nodig heeft kan er profijt van hebben.
Sociale basis volgens Van Ooijen Staatssecretaris Maarten van Ooijen (VWS) schrijft in zijn recente Kamerbrief van 28 maart 2022: “Dit aanbod – een combinatie van burgerinitiatieven, vrijwilligersorganisaties, ondersteuning aan mantelzorgers, professionele organisaties en ondersteuning van kwetsbare doelgroepen – noemen we de sociale basis. De sociale basisvoorzieningen raken aan álle aspecten van het dagelijkse leven: ontmoeting, onderwijs, opvoeding, werk, gezondheid, wonen, bewegen, cultuur en veiligheid.” De staatsecretaris wijst voorts op het fysieke aspect dat aan dit aanbod zit. “Denk aan sportfaciliteiten in de wijk, een speeltuin of voldoende bankjes om samen plaats te nemen.” Ook dat behoort tot de sociale basis. (20)
Waarden en waarderen Een sociale basis draait niet alleen om nabijheid, maar ondersteunt ook een aantal cruciale waarden om de samenleving leefbaar te houden. Een model dat inzichtelijk weergeeft waar we het dan over hebben is het model van ‘sociale kwaliteit’ (zie schema 1). (21) Er zijn vier verweven waarden in het geding die onderhouden moeten worden: sociale rechtvaardigheid, solidariteit, gelijkwaardigheid, en menselijke waardigheid. Deze zijn respectievelijk verbonden met investeringen in sociaaleconomische zekerheid, sociale cohesie, sociale inclusie, en empowerment. Het gaat hierbij ook over het belang van investeren in de sociale basis, in maatschappelijke organisaties, instituties en gemeenschappen. (22) De essentie van een basis, van een fundament, is dat die aanwezig moet zijn. Zonder een fundament kan er niet worden gebouwd. Dat geldt letterlijk voor bouwers, maar is voor het sociaal domein minstens zo relevant. Als er geen sterk welzijnswerk is, geen sterk welzijnsbeleid, geen sociale basis, de hulpbronnen niet op orde zijn, zakt het bouwwerk uiteindelijk door z’n hoeven. Precies wat we nu in slow motion zien gebeuren in de GGZ, Jeugdzorg en verpleeghuiszorg. Een responsieve overheid Serieus investeren in welzijn, in sociale kwaliteit, en in de sociale basis, vraagt om een andere basishouding van de overheid. Een inzichtelijk model van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) laat zien dat de verhouding tussen overheid vier basisvormen aan kan én moet nemen: 1. de overheid als bureaucratische wachter; 2. de overheid als ondernemer (New Public Management, NPM); 3. de overheid als samenspeler (Governance) 4. de overheid als steunpilaar in de samenleving (de responsieve overheid).(23) Gemeenten hebben zich in de afgelopen decennia vooral de rol aangemeten als opdrachtgever (het NPM-model), en vervolgens hun organisatie daarop ingericht. Investeren in preventie, in welzijn en de in sociale basis vergt een verschuiving naar de overheid als steunpilaar, in samenspel met het maatschappelijk middenveld, en door ondersteuning van het sociaal initiatief en bijdragen aan het sociaal weefsel (formeel en informeel). De nabije overheid, de gemeente, moet alle rollen niet veronachtzamen. Juist een bureaucratische overheid wekt immers vertrouwen (je kan er je paspoort ophalen). Maar investeren in een preventieve sociale basis vraagt om een responsieve overheid én responsieve ambtenaren en bestuurders die aansluiten bij wat er speelt in de samenleving. En die ook de botsende verschillen in die samenleving weten te verbinden. De handschoen Investeren in welzijnsbeleid en welzijnswerk, in de sociale basis, is cruciaal om de kwaliteit van samen leven op orde te houden. Een kwaliteit die zich laat aflezen aan bewoners die niet in armoede moeten leven en een dak boven hun hoofd hebben. Maar ook aan bewoners die gewoon met plezier naar hun werk gaan, die met buurtbewoners een praatje maken, en die zich thuis en veilig voelen. Dat dit loont is niet alleen wetenschappelijk bewezen, maar gaat ook om gezond verstand. Investeren in welzijn kan het verschil maken. Deze investeringen zijn helaas de afgelopen decennia achterwege gebleven en hebben tot een verschraling van het publieke domein geleid. Investeringen aan de ‘voorkant’ zijn nodig om de onbalans, die is ontstaan doordat het geld momenteel naar de curatie of ‘achterkant’ gaat, beter in evenwicht te krijgen. Al was het maar door een fractie van de kosten in de tweedelijns zorg aan te wenden voor de jongerenwerker die in verbinding staat met kwetsbare jongeren, voor de wandelgroep met statushouders, voor de kinderboerderij waar mensen met een verstandelijke beperking de tijd van hun leven hebben, voor respijtzorg voor mantelzorgers voor dementerenden en chronisch zieken, of voor mensen die hun energierekening niet meer kunnen betalen. Voor wie het water spreekwoordelijk vaker wel dan niet aan de lippen staat. Inzetten op preventie is niet alleen cruciaal, maar ook onvermijdelijk. Het is aan welzijn, beleid en sociaal werk, om deze handschoen op te pakken. Overzicht literatuur volgt na de auteursnoten.
Carla Kolner is zelfstandig senior onderzoeker Preventie in het Sociaal Domein en werkt momenteel als projectleider bij de Corona Gedragsunit (RIVM). Daarvoor was Kolner Programmaleider Werkplaats Sociaal Domein Noord-Holland binnen het lectoraat Maatschappelijk werk aan de Hogeschool Inholland.
Ard Sprinkhuizen is senior onderzoeker aan het Kenniscentrum Sociale Innovatie van de Hogeschool Utrecht en aan het lectoraat GGZ en Samenleving van Hogeschool Windesheim. Daarvoor werkte Sprinkhuizen onder andere als plaatsvervangend lector Maatschappelijk werk bij Hogeschool Inholland en bij landelijk kennisinstituut Movisie.
Literatuur Achterhuis, H. (1979). De markt van welzijn en geluk. Baarn: Basisboeken Ambo. Beck, W., Van der Maesen, L. J. G., Thomése, F., & Walker, A. (2001). Social Quality: a Vision for Europe. Den Haag: Kluwer Law International. Boer, N. de, Lans, J van der. (2011). Burgerkracht. De toekomst van het sociaal werk in Nederland. RMO, Den Haag. Britt, A. et al. (2022). Leren, sturen en verantwoorden in de sociale basis. Verweij Jonker instituut, Utrecht. Dagblad Trouw. (2022). Overheid houdt vast aan buurtsportcoach, al weet niemand of dat toverwoord werkt. Geraadpleegd op 31 oktober 2022. Engbersen, R. & A. Sprinkhuizen (2022). Lemma Sociale Basis. In: Lexicon Nabij Sociaal Werk. Utrecht: Movisie, Werkplaatsen Sociaal Domein, Werkplaatsen Sociaal Domein Amsterdam en Omgeving. Lexicon Nabijheid en Sociaal Werk | Movisie. Graaf, B. de (2022). Crisis!. Prometheus, Amsterdam. Ham, Marcel, en Aletta Winsemius (2014), ‘Wijkaanpak maakt gezonder’, interview met prof. Karien Stronks (AMC), in: Tijdschrift voor sociale vraagstukken, nr. 1/2014. Zie: www.socialevraagstukken.nl; Klinenberg, E. (2018). Palaces for the people. Penguin Random House, London. Zie ook Lange, M. de, Rözer, J. Huber, Veldboer, L. (2021). Kolner, C. (2022). Lemma Preventie. In: Lexicon Nabij Sociaal Werk. Utrecht: Movisie, Werkplaatsen Sociaal Domein, Werkplaatsen Sociaal Domein Amsterdam en Omgeving. Lexicon Nabijheid en Sociaal Werk | Movisie Kolner, C., Sprinkhuizen, A. (2018). Pleidooi voor preventie. Werkplaats Sociaal Domein Noord Holland Noord, Haarlem. Kolner, C., Van der Borg, W., Sanders, J., Keijsers, J. De Bruin, M. (2022). Public health measures for COVID-19 through the lens of community organisations and networks in the Netherlands (2020–2021): five lessons for pandemic decision-making. Eurosurveillance Eurosurveillance | Public health measures during the COVID-19 pandemic through the lens of community organisations and networks in the Netherlands (2020–2021): five lessons for pandemic decision-making. Lange, M. de, Rözer, J. Huber, Veldboer, L. (2021) De waarde van preventie in een veranderend sociaal domein. Lectoraat Stedelijk Sociaal Werk, Amsterdam. Milikowski, F. (2020). Een klein land met verre uithoeken. Ongelijke kansen in veranderend Nederland. Amsterdam: Atlas Contact. Ministerie van VWS, Rijksbegroting 2022, september 2022. Ministerie van WWS (28 maart 2022). Hoofdlijnenbrief toekomst Wmo. Ministerie van VWS, Den Haag. Mrazek, P.J. and Haggerty, R.J. (1994) New directions in definitions. In: Mrazek, P.J. and Haggerty, R.J. Eds, Reducing risks for mental disorders: Frontiers for preventive intervention research, National Academy Press, Washington DC: The National Academies Press. https://doi.org/10.17226/2139. Rose, G. (2008). Rose's Strategy of Preventive Medicine, Updated edition. USA: Oxford University Press. SCP (2020). Sociaal domein op koers? Verwachtingen en resultaten van vijf jaar decentraal beleid. SCP, Den Haag. Steen, van der, M. et al (2014). Leren door doen Overheidsparticipatie in een energieke samenleving. NSOB: Den Haag. Verharen, L. et al (2020). Sociale Kwaliteit voor een sterke Sociale Basis. Tijdschrift Sociale Vraagstukken: Utrecht. Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (2006). De verzorgingsstaat herwogen: WRR: Den Haag. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2017). Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid: WRR: Den Haag. Andere adviesorganen kwamen met soortgelijke bevindingen, zoals het Sociaal en Cultureel Planbureau in 2021. Wilken, J.P. (2021). Een oproep tot integrale preventiebenadering. Tijdschrift Sociale Vraagstukken Najaar 2021. Movisie, Utrecht.