Van snoeireflex naar groeimodel:

‘Gemeenten moeten investeren in een sterke sociale basis’

‘Wij zijn eigenlijk de enige professionals die nog op straat zijn. Soms lopen we de gaten dicht die andere hulpverleners laten vallen. Maar dat doen we graag, en zowel jongeren als professionals zijn ons er dankbaar voor. Ik vraag me wel af hoe het straks verdergaat, ná de lockdown. Gaat het extra geld dan toch weer naar de jeugdzorg? Of krijgen wij er eindelijk ook eens geld bij?’

Leesduur: 4 minuten

Eric van der Burg is voorzitter van Sociaal Werk Nederland en lid van de Eerste Kamerfractie van de VVD. In het verleden was hij acht jaar wethouder in de gemeente Amsterdam, met onder andere de portefeuille zorg & welzijn.  

Dat was de hartenkreet van een van onze jongerenwerkers die sinds de virusuitbraak vaak 24/7 in touw zijn om jongeren juist nu hoop en perspectief te bieden. Dat geldt trouwens voor vrijwel álle sociaal werkers. Ze waren er, en ze zijn er nog steeds. Bovendien hebben ze dankzij corona hun activiteitenaanbod kunnen uitbreiden met online dienstverlening die ook prima van pas komt als straks iedereen - die dat wil - is gevaccineerd.

Een stevig dienstenpakket is sowieso geen overbodige luxe. Want sinds corona, maar ook sinds bijvoorbeeld de documentaire Klassen en de toeslagenaffaire, groeit bij veel instanties het besef dat te veel Nederlanders de overheid eerder ervaren als hun grootste vijand dan als een goeie vriend. Anno 2021 leiden te veel Nederlanders een marginaal bestaan. Deels door hun eigen verkeerde keuzes, maar zeker ook door overheidsbezuinigingen en omdat hun wieg simpelweg op de verkeerde plek heeft gestaan. Of zoals de Raad Volksgezondheid & Samenleving onlangs schreef: “Gezondheidsachterstanden van groepen Nederlanders hangen vaak samen met maatschappelijke problemen die langere tijd duren en elkaar kunnen versterken. Denk aan werkloosheid, een laag inkomen, schulden, een ongezonde leefomgeving en een gebrek aan sociale relaties. De wijk waar je geboren en getogen bent, maakt ook verschil.”

“Preventieve sociale interventies zijn niet alleen prettig voor de mensen in kwestie, maar ook voor hun omgeving én voor de samenleving als geheel”

Dat sluit naadloos aan bij wat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in 2017 al vaststelde: “De overheid heeft soms te hoge verwachtingen van het doenvermogen van burgers.” Want, zei de WRR: “Weten is nog geen doen”.

Anders gezegd: mensen beseffen best dat ze blauwe enveloppen beter wél kunnen openen, dat ze meer moeten bewegen of moeten stoppen met roken. Het punt is dat ze vaak niet bij machte zijn om dit besef om te zetten in daden.

Gelukkig lijkt het tij te keren. De animo groeit voor een forse hersteloperatie van juist deze wijken, getuige bijvoorbeeld het onlangs gesloten Woonakkoord. Maar liefst 34 organisaties tekenden voor een ambitieuze Actieagenda Wonen, die onderstreept dat het niet alleen gaat om investeren in nieuwe kozijnen en schimmelvrije badkamers, maar ook in een sterke sociale basis. Sociaal Werk Nederland heeft de sociale paragraaf ervan mede opgesteld.

Vaak zie je dat er juist in deze wijken steeds meer kwetsbare ouderen, vluchtelingen wonen en mensen met psychiatrische klachten wonen. Juist sociaal werkers kunnen voor hen wonderen verrichten, heb ik gemerkt. Ze achterhalen waaraan deze mensen behoefte hebben en kunnen hen vaak laagdrempelig en met maatwerk helpen om (weer) aan te haken bij de huidige, veeleisende samenleving.

En dat geldt trouwens niet alléén voor deze wijken. Want ook de “betere buurten” kennen ouderen die vereenzamen, jongeren die afglijden, mantelzorgers die hun volgeladen bordjes niet meer in de lucht kunnen houden en zorgmijders die voor niemand de deur open doen. Sociaal werkers hebben de vaardigheden om het gesprek met hen aan te gaan, desnoods eerst door de brievenbus. Dat stelt hen in staat te voorkomen dat problemen verergeren en uiteindelijk alleen dure zorgingrepen nog uitkomst bieden.

“In tijden van krimpende budgetten bezuinigen sommige gemeenten te gemakkelijk op juist deze essentiële banen en wijkvoorzieningen.”

Preventieve sociale interventies zijn niet alleen prettig voor de mensen in kwestie, maar ook voor hun omgeving én voor de samenleving als geheel. Preventie betaalt zich uit. Dat is niet mijn particuliere waarneming: dat wordt regelmatig gestaafd door onderzoek. Iedere euro die je investeert in sociaal werk levert 1,6 euro op, aan bespaarde kosten op onder meer zorg, uitkeringen en huisuitzettingen, zo becijferde SEOR onlangs.

De immateriële meerwaarde is minstens zo belangrijk. Mensen krijgen de regie terug over hun leven. Ze ervaren minder bestaansstress, en hebben weer meer aandacht voor elkaar, hun kinderen, de opvoeding, hun omgeving. Of zoals sociaal werkers zeggen: ze krijgen weer lichtjes in hun ogen.

Nodig daarvoor zijn wel voldoende goedopgeleiden professionals én voldoende ontmoetingsruimten. Want naast individuele begeleiding gaat het ook om laagdrempelige groepsactiviteiten in buurthuizen en wijkcentra. Want in die zin begrijp ik de verzuchting van die jongerenwerkster maar al te goed. In tijden van krimpende budgetten bezuinigen sommige gemeenten te gemakkelijk op juist deze essentiële banen en wijkvoorzieningen.

Dat kan echt niet meer! Als de overheid werkelijk het vertrouwen wil terugwinnen, zal ze de bezuinigingsreflex moeten loslaten en volop investeren in een kansrijk groeimodel: een sterke sociale basis.

Wat betreft is het goed nieuws dat informateur Tjeenk Willink niet alleen sprak met fractievoorzitters maar ook met onder anderen Nationale Ombudsman Reinier van Zutphen en SCP-directeur Kim Putters, beiden pleitbezorgers van het sociaal werk. Het kwartje is gevallen. Mits goed geïnvesteerd is ook dat straks een veelvoud waard!