Solide basis is essentieel voor sociale basis

Bestaansonzekerheid kan niet simpelweg worden afgedaan als eigen schuld, dikke bult. Dat is een van de conclusies van het verhalenboek Gezichten van een onzeker bestaan dat de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving onlangs publiceerde­1. De RVS wil met het boek bestaansonzekerheid letterlijk een gezicht geven. Het boek portretteert daarvoor 15 mensen die te maken hebben met een veelvuldigheid aan problemen.

Gemiddelde leesduur: 4 minuten

Bestaansonzekerheid kan voortkomen uit life events zoals een scheiding, maar evengoed door het verlies van werk of een dierbare. Het kan ook gevolg zijn van de flexibilisering van de arbeidsmarkt, krapte op de woningmarkt, een ontoereikend bestaansminimum en een onbereikbare overheid. De weg naar een onzeker bestaan kan lang en hobbelig zijn, maar evengoed kort en heftig. De schade die onderweg wordt opgelopen is vaak permanent van aard.

Bestaansonzekerheid is het resultaat van een opeenstapeling van problemen. Men krijgt bijvoorbeeld én te maken met een gebroken relatie én met schulden én een onzekere woonsituatie. Het eigen vermogen om de problemen te verhelpen verminderd en ondersteuning vanuit het eigen netwerk droogt langzaam maar zeker op. Hierdoor wordt men als in een centrifuge naar de randen van de samenleving geslingerd. Middels hoogoplopende stress en gerelateerde zaken als eenzaamheid en sociale uitsluiting, heeft dit een effect op de mentale en fysieke gezondheid.

Eenmaal beland aan die rand van de samenleving, kan men aankloppen bij de overheid. Dan treedt de verzorgingsstaat in werking. Alleen is die verzorgingsstaat slecht ingericht voor mensen met een stapeling van problemen. De ondersteuning is meestal gericht op de korte termijn en heeft weinig oog heeft voor de samenhang in de verschillende problemen waarmee individu te maken heeft. Men krijgt te maken met een complexe toegang tot voorzieningen, waarin men lang niet altijd de weg weet te vinden. Dit terwijl het doen- en denkvermogen al zwaar onder druk staat. Tot slot is er meer oog voor waar het individu recht op heeft dan voor wat het individu en zijn of haar netwerk nodig heeft. De problemen lijken onoplosbaar, de gezondheid zit in een neerwaartse spiraal. En wanneer men eindelijk toegang lijkt te hebben is de eerste vraag: Wat kan u zelf doen?

Dit beeld wordt bevestigd in de verhalen uit de RVS-bundel. De sleutelmomenten waarop men hulp krijgt zijn zelden de momenten waarop men in aanraking is gekomen met de overheid en de verzorgingsstaat. Vaak komt hulp onverwacht en uit onverwachte hoek. Dat kan gaan van een werkcoach die zich niet aan de protocollen houdt tot een vriendin die een sociaal werker kent die iemand kent… tot een organisatie die niet doet wat ze volgens de reglementen moet doen en daardoor een doorbraak weet te bekomen. Maatschappelijke en sociale initiatieven, maar ook simpelweg informele hulp, blijken vaak de eersten te zijn die een oplossingsrichting weten aan te wijzen.

“De sociale basis is essentieel als de overheid faalt in haar basale taak”

De verhalen bevestigen bijgevolg het beeld van een overheid die van alles doet, daarbij allerlei systemen in het leven heeft geroepen, en toch faalt in de basale taak: het bieden van bestaanszekerheid. De verhalen laten ook zien hoe noodzakelijk het is dat er een sterk sociaal middenveld én een stevige sociale basis wordt geboden. Daar waar de overheid gaten laat vallen en de markt er geen gat in ziet, is het immers ons maatschappelijk sociale weefsel dat soelaas biedt. Het is daar waar de overheid er niet in slaagt om bestaanszekerheid te bieden, dat meer informele organisaties, diensten, voorzieningen, netwerken en (burger)initiatieven het mogelijk maken dat de kwaliteit van leven zo goed als mogelijk gewaarborgd blijft en dat mensen geholpen worden om, waar nodig, de toegang te krijgen tot de verzorgingsstaat. Het zijn deze betekenisvolle relaties tussen mensen die het pad van overbelasting, via samenredzaamheid naar zelfredzaamheid, uitstippelen.

Met de decentralisaties binnen het sociaal domein van 2015 kreeg de sociale basis hernieuwde beleidsaandacht. Veel taken werden overgeheveld naar de gemeenten, inclusief een bezuinigingsoperatie. Om die dubbele opdracht te laten slagen werd ook van de burger het één en ander gevraagd. Deze moest daar waar mogelijk zelf de verantwoordelijkheid op zich nemen, en wanneer dat niet mogelijk bleek het eigen netwerk actiever aanspreken. Voor mensen die in bestaansonzekerheid verkeren is dat een wrange boodschap die eerder schaamte veroorzaakte, dan sociale steun organiseerde.

Dat betekent dat mensen die zich geconfronteerd zien met een inadequate financiële situatie, schulden, verlies van werk, een afbrokkelend netwerk, zorgvragen en psychische problematiek alsook een onzekere woonsituatie zich in toenemende mate moesten beroepen op de sociale basis. Denk daarbij aan de vele actieve vrijwilligers bij voedselbanken, de schuldhulpmaatjes, mantelzorg(kringen), ervaringsdeskundigen in de GGZ of initiatieven als Kamers met Aandacht. Anders gesteld, mensen die te maken hebben met bestaansonzekerheid zijn in eerste en vaak ook laatste instantie afhankelijk van de sociale basis. Dat brengt de vraag met zich mee of de sociale basis zélf op gedegen wijze uitgerust is? Of scherper gesteld: Hoe is het gesteld met de bestaanszekerheid van de sociale basis?

‘Bestaanszeker’ zijn houdt in dat het ondersteunende sociale netwerk voldoende toereikend is, dat huisvesting op een gedegen manier is vormgegeven en dat de financiële situatie dusdanig stabiel is dat tegenslagen opgevangen kunnen worden en continuïteit verzekerd is. De vraag naar de bestaanszekerheid van de sociale basis is dan de vraag naar de garanties die zij kunnen bieden voor het succesvol uitvoeren van de taken die hen gegeven zijn of die ze op zich hebben genomen bij gebrek aan beter. Gemeenten spelen hier een significante rol. Zij zijn onder andere via Wmo niet enkel verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen in een kwetsbare maatschappelijke positie die bestaansonzekerheid per definitie is. Zij zijn daarmee óók verantwoordelijkheid voor de sociale basis-organisaties die de daadwerkelijke maatschappelijke ondersteuning, en dus ook de bestaansonzekerheid van de inwoners, het hoofd moet bieden.

Voor de sociale basis zijn overheden de stakeholder bij uitstek. Het is de gemeente die mee vorm kan geven aan de lokale netwerken. Dit kan zij doen middels ondersteuningsarrangementen, het opzetten van een lokale kennisinfrastructuur, opdrachtgeverschap, het inzetten op buurtinitiatieven, het versterken van wijknetwerken en het stimuleren van allerhande samenwerkingsverbanden en innovatie. Uit de praktijk blijkt dat daar nog een wereld te winnen is. Beleidsmakers maken beleid en weten vaak moeizaam aansluiting te vinden met de wereld van de sociale basis. Gemeenten blijken vaak moeilijker bereikbaar dan verwacht, ondersteuningsarrangementen zijn meestal gericht op de kortere termijn, verkokering is nog steeds realiteit en er is onvoldoende vertrouwen om échte experimenteerruimte en innovatie toe te laten. Wanner een proeftuin is afgerond staat de volgende al klaar; continuïteit is eerder zeldzaamheid.

Via het Right-to-challenge en het daarmee verbonden opdrachtgeverschap was het idee dat gemeenten beter konden aansluiten bij de tomeloze vrijwillige energie die Nederland rijk is. De gemeenten konden voortaan burgers uitdagen om het slimmer, efficiënter én beter te doen. Maar ook hier blijven burgers vaak stuiten op een stugge niet zo transparante overheid die weinig ruimte biedt om buiten de gevestigde paden te denken. De sociale basis wordt op die wijze niet uitgedaagd om met oplossingen te komen, maar om te komen met oplossingen die passen binnen de bestaande overheidskaders. Gegeven de hoop die de sociale basis wordt toebedeeld voor de bijdragen aan een postdecentralisatiesamenleving, blijkt dat onvoldoende. Dat terwijl gemeenten én sociale basis het echt samen zal moeten doen. Vertrouwen is daarbij belangrijker dan uitdagen.

“Beleidsmakers weten vaak moeizaam aansluiting te vinden met de wereld van de sociale basis.”

Terwijl het beroep op de sociale basis dwingender wordt, is hun eigen basis in termen van huisvesting wankel. Niet alleen is er de laatste jaren bezuinigd op bibliotheken en zijn buurthuizen regelmatig van vorm moeten veranderen of zelfs geheel verdwenen, de initiatieven die zich periodiek geconfronteerd zien met een zoektocht naar een nieuwe huisvestingsplek zijn talrijk. De basis voor ontmoeting die zulke fysieke plekken vormen voor de buurten en wijken lijkt te worden onderschat. Maar los van die ontmoeting, betekent het ook dat losse initiatieven of eenmalige projecten geen broedplaats meer weten te vinden. Gevolg is dat voor zowel bestaande als opkomende initiatieven, maar ook voor wijken en buurten in hun geheel, een permanente zoektocht naar stabiliteit in ontmoetingsplekken tot onderdeel van hun bestaan is komen te behoren.

Het ene heeft natuurlijk ook met het andere te maken. De sociale basis is voor hun financiële huishouden veelal afhankelijk van subsidies en fondsen. Dit betekent dat ze een significant deel van hun tijd besteden aan wat ze zelf eerder als randzaak dan hoofdzaak zullen benoemen. Want financiering is vaak gericht op de korte termijn, zijnde de duur van een project of een boekhoudjaar. Een zoektocht die dus bijna elk jaar opnieuw begint, en energie opslorpt die niet aan de kern van hun activiteiten besteed kan worden. Dit terwijl het zekerheden met betrekking tot huisvesting en de dagelijkse werking ondermijnt. Bijkomend zijn aan relatief kleine subsidies vaak grote verantwoordingsprocedures verbonden. Dit geeft het beeld van een overheid die zich taakgericht terugtrekt, maar er nog steeds bovenop zit als het over verantwoording gaat.

Met het idee van een betere afstemming tussen vraag en aanbod, werd de aanbesteding ingevoerd. De effecten blijken vaak omgekeerd te resoneren voor organisaties uit de sociale basis. Werknemers zien zich elke vier á vijf jaar geconfronteerd met de dreiging op een nieuwe werkgever en organisatiestructuur. Dat geeft individuele stress, en knaagt aan de capaciteiten van de organisatie. Zij komt in een concurrentiestrijd terecht, wat tijd en mankracht kost. Daarnaast zijn kleinere organisaties vaak niet opgewassen tegen professionelere buitenspelers. Het kan dus zomaar zijn dat een beheerder van een buurthuis de aanbestedingsprocedure verliest van een partij die niets met de buurt of de stad te maken heeft. De capaciteit om te voldoen aan alle ingewikkelde procedures en het voorleggen van mooiste rapport wint het zo van échte verbondenheid.

Als we willen dat de sociale basis verder gaat met het ondersteunen van de kwetsbaren onder ons, is het van belang dat ze een zekere mate van bestaanszekerheid heeft. De garantie daarvan is een taak voor de overheid. De mensen die in het RVS-boek met bestaansonzekerheid te maken hebben, lijden onder die onzekerheid. Hun tijd gaat op aan overleven, hun gezondheid gaat achteruit en met de beste bedoelingen weten ze van geen hout meer pijlen te maken. Dat houdt pas op wanneer ze zicht hebben op adequate huisvesting, wanneer er een ietwat stabiel inkomen is en hun netwerk een basis vormt waarop geleund kan worden. Dan ervaren ze rust en komen ze weer tot bloei. Sleutelfiguren op de weg naar die bloei komen vaak uit de sociale basis.

Zowel overheid als sociale basis hebben elkaar nodig. Als de overheid de bestaanszekerheid van haar burgers niet weet te garanderen, staan er in Nederland veel georganiseerde burgers klaar om te helpen. Omgekeerd moet de sociale basis kunnen rekenen op een overheid die zich opstelt als een betrouwbaar stakeholder en zorgt voor een ondersteunende infrastructuur die ontmoeting in de hand werkt. Dit ten behoeve van haar eigen bestaanszekerheid, rust én bloei. Daarin kan de overheid een rol opnemen middels wetten en procedures die zijn afgesteld op de maat van de georganiseerde verbanden, en niet die van de systemen. Uit de verhalen van de RVS weten we dat wanneer dat niet gebeurt, de daaropvolgende bestaansonzekerheid permanente schade met zich kan meebrengen. Laten we dat voorkomen door de sociale basis sterk te maken.

1 https://www.raadrvs.nl/gezichten-van-een-onzeker-bestaan

Pieter Hilhorst houdt zich veel bezig met vraagstukken over sociale onzekerheid en maatschappelijke innovatie. Zo ontwikkelt hij als medeoprichter van de coöperatie 'Goede Gieren' projecten op het terrein van armoede, schulden en emancipatie. Hij is sinds 1 september 2017 raadslid van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving. Binnen de Raad schrijft Hilhorst veel van de adviezen binnen het werkthema Verschillen in de samenleving. Tim ‘S Jongers is sinds september 2019 als senioradviseur in dienst bij de RVS. Hij schreef het boek ‘Effectief besturen van vrijwilligersorganisaties: een praktische gids’.